De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deed op 25 september 2019 een interessante uitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:3274) over een last onder dwangsom ter voorkoming van verdere overtredingen. De zaak gaat over het vervoeren en bij zich hebben van inbrekerswerktuigen op een openbare plaats in de gemeente Haarlemmermeer. In de uitspraak staan twee vragen waarop de Afdeling antwoord geeft.
Is er een oneigenlijke samenloop met het strafrechtelijke spoor?
Het college stelt zich volgens de Afdeling terecht op het standpunt dat het doel van zo’n besluit is dat herhaling van een gepleegde overtreding wordt voorkomen. Indien [appellant] niet opnieuw de overtreding begaat, verbeurt hij ook geen dwangsom. De last onder dwangsom heeft niet tot doel om [appellant] leed toe te brengen, maar om herhaling van de overtreding te voorkomen. Anders dan [appellant] stelt, gaat het hier dan ook niet om de oplegging van een bestuurlijke boete en betreft het hier geen punitieve sanctie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4039) maakt de omstandigheid dat in dit soort gevallen strafrechtelijk kan worden opgetreden, niet dat niet tevens een last onder dwangsom kon worden opgelegd. De stelling dat de wetgever niet heeft beoogd dat artikel 2:44 van de APV 2017 bestuurlijk wordt gehandhaafd, heeft [appellant] niet onderbouwd. Een herstelmaatregel ter voorkoming van verdere overtredingen heeft een ander doel dan een strafrechtelijke sanctie. Dat de overtreding op 11 augustus 2017 is gestaakt, doet er niet aan af dat het college de last ook heeft opgelegd en mocht opleggen ter (verdere) staking van de illegale handeling.
Is er gevaar voor herhaling?
Met zijn verwijzing naar de uitspraak van 10 december 2003, lijkt [appellant] erop te doelen dat het hier om een preventieve last onder dwangsom gaat. Dat is echter niet aan de orde, nu in dit geval daadwerkelijk een overtreding is gepleegd. De vraag of sprake is van gevaar voor een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden, behoeft in deze zaak dan ook geen beantwoording. Zoals ook in het besluit van 4 september 2017 staat, gaat het hier om een vorm van handhaving ter voorkoming van herhaling. Dat de overtreding inmiddels is beëindigd doordat de gereedschappen in beslag zijn genomen, is niet van belang. De last mag ertoe strekken dat [appellant] niet opnieuw inbrekerswerktuigen vervoert. Dat [appellant] niet in de gemeente Haarlemmermeer woont, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college had moeten afzien van het opleggen van de last onder dwangsom.
Hiermee lijkt de Afdeling haar vroegere jurisprudentie over het in vergelijkbare zaken toe te passen criterium 'gegronde vrees voor herhaling' definitief te verlaten.